Stotteren: van genetica naar neurologie
We weten al heel veel over het gedrag bij stotteren en we hebben op deze site al veel over genetica en neurologie geschreven als aparte domeinen van onderzoek in de stotternij. Hier gaat het over de zoektocht naar de schakel van de genetische verschillen bij stotteren, waar we iets van beginnen te weten en de neurologische verschillen, die we ook beginnen te zien. Er moet toch een volgorde zijn: genen, neurologie, gedrag?
De beleving van stotteren: een synthese van kwalitatieve studies met implicaties voor de therapie
Review van Amy Connery, Alene McCurtin en Katie Robinson (2019)
Gepubliceerd in Disability and Rehabilitation, https://doi.org/10.1080/09638288.2018.1555623
Door: Leonoor Oonk
Kwantitatief en kwalitatief onderzoek zijn twee verschillende manieren van onderzoek doen.
Met kwantitatief onderzoek verkrijg je cijfermatige inzichten over mensen. Het geeft antwoorden op vragen die in hoeveelheden kunnen worden uitgedrukt. Bij kwalitatief onderzoek achterhaal je diepgaande informatie over motivaties, gedachten en verwachtingen van mensen. De informatie wordt verkregen via diepte-interviews en gesprekken of door observaties.
Kwalitatieve studies over stotteren kunnen bijdragen aan een beter inzicht in en begrip van de impact die stotteren heeft op iemands leven. Deze kennis is belangrijk voor therapeuten bij hun klinisch redeneren en het bepalen van de doelstellingen in de therapie.
Is stotteren een spraak-motorische timingstoornis?
Een alternatieve geïntegreerde benadering volgens het SAMI-model.
Door: Robert van de Vorst en Vincent L. Gracco
Samenvatting
Stotteren kent vele theorieën die iets trachten te zeggen over de oorzaak en andere verschijnselen verbonden aan de stoornis. Opvallend is dat in Nederland de logopedische praktijk stotteren doorgaans als een “neuromusculaire timingstoornis” duidt en stelt dat de aanleg voor stotteren gerelateerd is aan een mistiming van spraakbewegingen. Naast stotteren als timingstoornis zijn er echter in de loop van de jaren ook andere theorieën geformuleerd. Aangezien de kern van stotteren meestal wordt gezien als een stoornis of verzwakking van spraak-motorische processen zijn in dit artikel specifiek een aantal spraak-motorische modellen besproken. Spraak-motorische theorieën verklaren echter niet altijd de contextuele variabiliteit die vaak gepaard gaat met stotteren; de Speech And Monitoring Interaction (SAMI; Arenas, 2017) hypothese beschouwt naast spraakproductie ook (een verstoorde) monitoring als een belangrijke, mogelijk causale, component van het stotteren. Tot slot is kort belicht welke implicaties de ontwikkeling in theorievorming over stotteren kan hebben voor de klinische praktijk.
Lees het onderzoek hier.